Historische Schreibsprachen - Internetbibliographie

Zusatzmaterial

zurück zur Literaturliste Niederländisch

 

Amand Berteloot:: Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands. Bd. 1: Text; Bd. 2: Karten. Gent 1984 (= Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 11), Bd. 2: Karten. - Liste der behandelten Verben und Phänomene.

Karteninhalt Nr. Karteninhalt Nr.
Grundkarte 1 gegolden / gegouden 76
Schreibzentren 2 Schreibung von a in offener Tonsilbe 77
Schichtung des Materials 3 Schreibung von a: in offener Tonsilbe 78
Sekundärumlaut von a 4 gaat / geet 79
Marten / Merten 5 gedragen / gedregen 80
arm / erm 6 twa(a)lf / twe(e)lf 81
Margriete / Mergriete 7 gestade / gestede 82
zal / zel 8 grave / greve 83
al / ol 9 ma(a)rt / me(e)rt 84
af / of 10 Schreibung von e (aus e,) in offener Tonsilbe 85
ambacht / ambocht 11 Schreibung von e (aus e..) in offener Tonsilbe 86
bracht / brocht 12 Schreibung von e (aus i) in offener Tonsilbe 87
anderhalf / onderhalf 13 Rundung von e zu ö 88
acht / aacht 14 degene / degone 89
vast / vaast 15 begeren / begaren 90
werf / waarf 16 heeft / heft 91
berg / barg 17 Besondere Schreibungen für e: in offener Tonsilbe 92
sterven / starven 18 Besondere Schreibungen für e: in geschlossener Tonsilbe 93
erve / arve 19 leen / lein 94
aarve / eerve 20 geest / geist 95
derde / darde 21 meester / meister 96
kerst / karst 22 gemeen / gemein 97
kerke / karke 23 eerst / ierst 98
Willem / Willam 24 twee / twie 99
gelden / gilden 25 veertien / viertien 100
denken / dinken 26 Schreibung von mnl. ie (außer vor r) 101
brengen / bringen 27 Schreibung von mnl. ie (vor r) 102
kennen / kinnen 28 hield / held 103
remte / rinte 29 nieuw / nuw 104
letter / litter 30 huur / huer 105
met / mit 31 open / apen 106
rechter / richter 32 mogen / moegen 107
welk / wilk 33 komen / kommen 108
wet / wit 34 ook / ouk 109
helft / heelft 35 moeder / muder 110
mens / meins 36 geno(e)md / genu(e)md 111
gezeit / gezeget 37 bro(e)der / bru(e)der 112
april / aprel 38 behoef / behuef 113
bisschop / besschop 39 goed / gued 114
licht / lecht 40 einde / ende 115
misse / messe 41 beide / bede 116
is / es 42 eigen / egen 117
min / men 43 heilig / helig 118
Wechsel von i und e vor gedecktem Nasal 44 klein / kleen 119
liggen / leggen 45 wij / wie 120
sinte / sente 46 zij / zoe 121
(n)immer / (n)emmer 47 Schreibung von ü: in geschlossener Tonsilbe 122
ridder / rudder 48 Besondere Schreibung von ü: in geschlossener Tonsilbe 123
brugge / brigge 49 lieden / luden 124
put / pit 50 oud / aud 125
stuk / stik 51 houden / hauden 126
tussen / tuissen 52 vrouwe / vrauwe 127
zulk / zelk 53 de / die 128
luttel / lettel 54 -lijke / -leke 129
burg / borg 55 omme / ombe 130
bunder / bonder 56 (n)immer / (n)imber 131
schuldig / schoudig 57 kocht / koft 132
zullen / zo(e)len 58 achter / after 133
zellen / zelen 59 vijftig / vichtig 134
mochte / machte 60 gifte / gichte 135
oorkonde / oorkende 61 ofte / ochte 136
bos / bus 62 jof(te), af(te), ove 137
vol / vul 63 helft / helt 138
op / up 64 ook / ooch 139
onder / under 65 Prokope von h 140
kond / kund 66 Prothese von h 141
zonder / zunder 67 Hiatfüllendes h 142
honderd / hunderd 68 donderdag / donredag 143
ons / uns 69 penninge / penege 144
jong / jung 70 ge- / i- 145
volnnis / vunnis 71 Gerundium mit und ohne -e 146
omme / umme 72 kwam / kam 147
dochter / doochter 73 Henric / Heinric 148
kocht / koocht 74 wel / wale 149
kost / koost 75 bachten / hinter 150

zurück zum Seitenanfang

zurück zur Literaturliste Niederländisch oder zur Startseite

zuletzt geändert am 28.9.2006 © BP